Let op: Deze pagina bevat verouderde informatie. De NVvP werkt momenteel aan nieuwe content.
Bij autisme is er sprake van ontwikkelingsstoornissen op drie gebieden:
1. Contactstoornissen met name in de sociale wederkerigheid
Deze kunnen op verschillende wijze tot uiting komen. Sommige kinderen zijn helemaal in zichzelf gekeerd. Zij zetten zich actief af tegen elke vorm van contact met de omringende wereld. Zij leven in een eigen wereld. Als zij een ander nodig hebben, dan gebruiken zij hem als een 'instrument'. Bijvoorbeeld om iets te pakken waar zij niet bij kunnen. Zij maken geen oogcontact. Zo’n extreme vorm zien wij bij hele jonge kinderen en bij kinderen met een ernstige verstandelijke handicap. Bij een minder ernstige vorm stellen de kinderen zich heel passief op in het contact. Zij nemen geen initiatieven maar zij laten zich in één op één contacten wel benaderen. Ook bij deze groep is het aankijken verstoord: zij maken weinig oogcontact of kijken de ander juist langdurig indringend aan. Soms zijn kinderen actief in contact maken maar doen dat op een ongepaste, vreemde wijze. Zij lijken dan grenzeloos en weten niet wat een gepaste afstand is. Ze nemen geen enkel blad voor de mond. Ze overdonderen de ander met hun verhalen en kunnen mensen enorm claimen. Maar, er is geen wederkerigheid. Contactgroei blijft uit.
2. Communicatie stoornissen in de gesproken taal en het begrip en gebruik van gebaren
Deelnemen aan het sociale verkeer lukt bij deze kinderen slecht. Mimiek en gebaren worden onvoldoende begrepen. Sommige kinderen spreken helemaal niet. Wanneer de taalontwikkeling wel op gang komt blijft het éénrichtingsverkeer. De spraak is vaak wat plechtstatig, te luid en eentonig. Ook komen taalproblemen voor zoals het letterlijk herhalen van woorden van anderen (echolalie) of het gebruiken van zelfgemaakte woorden (neologisme).
3. Stoornissen in het voorstellingsvermogen en beperkte interesses en activiteiten
Ook hier bestaat een verscheidenheid aan uitingsvormen: aan de ene kant kinderen met een heel erg beperkt voorstellingsvermogen. Zij vatten alles te letterlijk op. Dit gebrek aan fantasie maakt hen kwetsbaar. Zij kunnen zich niet voorbereiden op wat gaat komen. De wereld is voor hen erg onveilig. Zij klampen zich vast aan vaste patronen. Bij anderen is de fantasie te sterk ontwikkeld. Zij laten zich meeslepen in beangstigende voorstellingen en dreigen de realiteit uit het oog te verliezen. In beide gevallen zijn zij niet de baas over het eigen voorstellingsvermogen. Om daar aan te ontkomen proberen zij de wereld voor zichzelf voorspelbaar te maken door zich te stimuleren met voor hen kenmerkende bewegingen (wiegen, tollen of fladderen) of door zich te richten op één allesbeheersende activiteit of gedachte.
Bij de klassieke vormen van autisme worden de verschijnselen al heel duidelijk op heel jonge leeftijd. Tegen de tijd dat de kinderen twee, twee en een half zijn wordt het duidelijk dat de ontwikkeling ernstig verstoord verloopt. Bij lichtere gevallen van autisme kan de stoornis pas echt aan het licht komen als de kinderen naar de basisschool gaan. Zij kunnen zich nog wel handhaven in de één op één contacten. Maar zodra, vanaf de kleutertijd, meer van hun vermogen tot sociale aanpassing gevergd wordt, kunnen zij niet meer meekomen en wordt hun stoornis duidelijk.
Het stellen van de diagnose
Ouders maken met hun kind helaas vaak een lange weg langs verschillende hulpverleners voordat de diagnose wordt gesteld. Dit komt voor een deel omdat autisme zeldzaam is en vele hulpverleners er weinig ervaring mee hebben. Aan de andere kant komt het ook doordat de diagnose op jonge leeftijd nog moeilijk te stellen is, omdat de afwijking van het normale vaak nog maar gering is. Toch moet ongerustheid bij de ouders leiden tot serieus onderzoek van hun kind. Voor autisme bestaat geen test of laboratoriumonderzoek waarmee de diagnose gemakkelijk te stellen is. De diagnose wordt gesteld door een team van verschillende deskundigen, dat over een ruime ervaring beschikt in het onderzoeken van kinderen met ontwikkelingsstoornissen. Aan de hand van gesprekken met de ouders, vragenlijsten en observaties wordt beoordeeld of er sprake is van autisme. Ook moet worden uitgezocht of de klachten niet berusten op andere problemen zoals blindheid of slechtziendheid, doofheid of slechthorendheid en zeldzame stoornissen in spraak of taal.
Elk kind met verdenking op autisme zal medisch en neuropsychologisch onderzocht worden. De kinderarts, kinderpsychiater en kinderneuroloog zullen de gezondheidstoestand van het kind in kaart brengen om zo een goed beeld van de ontwikkeling te krijgen. Dit is van belang omdat kinderen met autisme vaak onevenwichtig ontwikkeld blijken te zijn. Zo kunnen zij op enkele gebieden normaal voor de leeftijd of zelfs daarboven functioneren, terwijl zij op andere gebieden flink achter lopen. Een nauwkeurig beeld van sterke en zwakke kanten van het kind is een belangrijk hulpmiddel bij de omgang met het kind.