Afdeling forensische psychiatrie uit zorgen over uitspraak Hoge Raad in zaak Thijs H.

De Hoge Raad heeft recent in cassatie bepaald dat de veroordeling van Thijs H. in stand blijft. Dat betekent dat de Hoge Raad het eerdere vonnis van het gerechtshof in Den Bosch bevestigt.

Het bestuur van de afdeling forensische psychiatrie spreekt haar zorgen uit over de mogelijke gevolgen die dit heeft voor de positie van de gedragskundige rapportage, meer specifiek het psychiatrisch oordeel, binnen strafzaken. Onder psychiaters is er met verontwaardiging en onbegrip gereageerd op de conclusies uit dit arrest. Psychiaters voelen zich als deskundigen onvoldoende gezien en gehoord en maken zich zorgen over de inhoud van de toetsing ten aanzien van psychiatrische problematiek in het geval het gedragskundig oordeel ten aanzien van stoornis en toerekeningsvatbaarheid terzijde wordt geschoven.

Lees het uitgebreide standpunt van de afdeling FP:

Het bestuur van de afdeling forensische psychiatrie van de NVvP heeft op 17 oktober 2023 kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad inzake de cassatie in de zaak van Thijs H. en wenst haar zorgen uit te spreken over de mogelijke gevolgen die dit heeft voor de positie van de gedragskundige rapportage, meer specifiek het psychiatrisch oordeel, binnen strafzaken.

Binnen de beroepsgroep bestaat er veel onbegrip en zorg over de conclusies die volgen uit dit arrest. Psychiaters voelen zich als deskundigen onvoldoende gezien en gehoord en maken zich zorgen over de inhoud van de toetsing ten aanzien van psychiatrische problematiek in het geval het gedragskundig oordeel ten aanzien van stoornis en toerekeningsvatbaarheid terzijde wordt geschoven.

De Procureur Generaal F.W. Bleichrodt constateert in het advies aan de Hoge Raad d.d. 20 juni 2023 dat er in de rechtspraak verschillend wordt omgegaan met de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid en dat behoefte bestaat aan een richtinggevend arrest van de Hoge Raad. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat er een sterke behoefte lijkt te bestaan aan een duidelijk toetsingskader voor het construct toerekeningsvatbaarheid.

Met het arrest van de HR lijkt dit duidelijke toetsingskader, naar mening van het bestuur, echter vanuit psychiatrisch oogpunt niet te worden gerealiseerd. De Hoge Raad stelt zich in het arrest te hebben gericht op het formuleren van een beoordelingskader voor de beantwoording van de vraag of een tenlastegelegd feit aan de verdachte kan worden toegerekend. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat binnen dit beoordelingskader centraal staat dat de feitenrechter kan beslissen dat het tenlastegelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was om in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. De HR merkt daarbij expliciet op dat het daarbij aan de rechter is om vast te stellen of van zo’n stoornis sprake is. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan door deskundigen uitgebrachte adviezen, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad stelt dat hiermee voldaan is aan de behoefte aan een meer duidelijk toetsingskader.

Ontbreken van duidelijk inhoudelijk toetsingskader

Het bestuur is zich er terdege van bewust dat het construct toerekeningsvatbaarheid primair een strafrechtelijk/juridisch construct betreft maar maakt zich desalniettemin ernstig zorgen over de conclusie van de HR. Met name nu een duidelijk inhoudelijk toetsingskader ontbreekt en er geen uitspraak wordt gedaan over meer concrete, relevante componenten waarop dit construct door rechters zou dienen te worden beoordeeld en onderbouwd. Dit brengt het potentiële risico met zich mee dat het begrip op verschillende wijze wordt geïnterpreteerd en toegepast.

Vragen over rol van gedragskundige in strafproces

De conclusie van de Hoge Raad roept onder psychiaters vragen en zorgen op over de rol van de gedragsdeskundige in het strafproces. Het bestuur stelt vast dat, na deze conclusie van de Hoge Raad waarmee nu jurisprudentie bestaat, de rechterlijke macht zowel eigenstandig kan besluiten over het stoornisbegrip zoals gedefinieerd in art 39 Sr, alsmede ook advisering van deskundigen ten aanzien van toerekenbaarheid naast zich neer kan leggen.

Gedragskundige rapportage wordt uitgevoerd door hooggespecialiseerde professionals die een langdurige en specialistische vooropleiding binnen hun vakgebied hebben genoten. Aan de registratie als deskundige zijn strenge eisen verbonden, juist omdat kennis van psychiatrische stoornissen, in alle nuance, een goede weging mogelijk maken van het toestandsbeeld van verdachten, de gevolgen daarvan op hun wils- en handelingsvrijheid, mogelijke pathologisch bepaalde recidive risico’s en meest passende behandeling. Het betrekken van de meeste actuele wetenschappelijk inzichten vormt een onderdeel van de professionaliteit van de gedragskundigen en bij- en nascholing vormen dan ook een verplicht onderdeel voor herregistratie in het register van gerechtelijk deskundigen (NRGD).

Psychiatrische problematiek onvoldoende bekend bij feitenrechters?

Het bestuur heeft enerzijds zorgen dat kennis ten aanzien van psychiatrische problematiek en de mogelijke invloed hiervan op elementen als cognitief functioneren maar ook wils- en handelingsvrijheid en de reikwijdte van psychiatrische problematiek ten aanzien van handelen en wilsbepaling bij de feitenrechters onvoldoende bekend kunnen worden geacht. Dit als gevolg hebbend dat toetsing van eventuele vermindering van de toerekenbaarheid ten gevolge van een stoornis, onvoldoende basis vindt in psychiatrische wetenschappelijke kennis ten aanzien van de invloed van functionele beperkingen voortkomend vanuit een stoornis, of meerdere stoornissen of beperkingen. Daarbij merkt het bestuur op dat het ontbreken van meer gespecificeerde criteria voor het beoordelingskader van toerekeningsvatbaarheid, de feitenrechters nog moeilijker maakt zich te richten op de eventuele relatie tussen functionele beperkingen en toerekenbaarheid.

Het besluit van de HR roept daarnaast de vraag op, op basis van welke gronden feitenrechters zich zouden kunnen beroepen op de mogelijkheid af te wijken van het advies van gedragskundigen en of ten aanzien van een dergelijk afwijkend besluit niet toelichting vereist zou moeten zijn ten aanzien van de discrepantie met het gedragskundig advies, waarvan immers verwacht mag worden dat dit voldoet aan de wetenschappelijke- en beroepsnormen en dus zou kunnen volstaan.

Zo is het op dit moment vanuit gedragskundig (en psychiatrisch) perspectief onvoldoende helder op basis waarvan in de zaak van Thijs H. werd afgeweken van het advies van gedragskundigen ten aanzien van zowel de vastgestelde stoornis (die door het Hof niet werd gespecificeerd) als de mate van toerekenbaarheid.

Effect op toekomstige besluiten?

Tot slot maakt het bestuur zich ook zorgen over mogelijke implicaties die dit besluit zou kunnen hebben voor eventuele deelname van verdachten aan pro Justitia onderzoek, nu immers vastgesteld is dat het de feitenrechter in principe vrij staat eigenstandig te oordelen over stoornis en toerekeningsvatbaarheid. Dit zou de gedachte kunnen oproepen dat feitenrechters selecteren uit opgemaakte rapportages en oneigenlijke verbanden kunnen leggen tussen informatie uit de rapporten en de feiten waarvan men wordt verdacht waarbij ook de zorg bestaat voor mogelijke rechtsongelijkheid en gebrek aan inzicht in de psychiatrie bij de rechterlijke macht.

Dit risico op toename van weigerende verdachten is voor de maatschappelijke veiligheid maar ook vanuit perspectief van verdachten met een eventuele psychiatrische stoornis een onwenselijke ontwikkeling. Laatstgenoemden komen zo mogelijk niet terecht binnen de juiste (behandel)setting. Risico op recidive kan dan mogelijk beperkt of onvoldoende worden bewerkt met alle gevolgen van dien. Dit aspect zou nader onderzocht kunnen worden.

Het bestuur wil graag het gesprek aangaan met de rechterlijke macht over dit onderwerp om wederzijds meer helderheid te verkrijgen over dit thema en te beoordelen of het realiseerbaar is gezamenlijk te werken aan een meer gedifferentieerd en helder toetsingskader. Daarnaast zien wij mogelijkheden in samenwerking op het gebied van het onafhankelijk informeren van de feitenrechters bij dergelijke besluitvorming. Daarbij kan gedacht worden aan betrokkenheid van een onafhankelijke gedragskundige die specifiek, vanuit een psychiatrisch en onafhankelijk standpunt, de meervoudige kamer adviseert.