DWANGSTOORNIS - BEHANDELING

Let op: Deze pagina's bevatten verouderde informatie. De NVvP werkt momenteel aan nieuwe content.


De dwangstoornis is in de meeste gevallen goed te behandelen. Afhankelijk van de klachten en de ernst ervan krijgt u een behandeling met cognitieve gedragstherapie, medicijnen of een combinatie van beide. Door de behandeling nemen de dwanggedachten en de dwanghandelingen af. Ook verminderen de angsten waarmee dwanggedachten gepaard gaan en gaat u enge situaties minder gauw uit de weg.

Cognitieve gedragstherapie
Deze behandeling bestaat uit cognitieve therapie en gedragstherapie. Doel van een dergelijke behandeling is dat u leert omgaan met dwanggedachten, dwanghandelingen achterwege laat en vermijdingsgedrag doorbreekt.

Cognitieve therapie
Cognitieve therapie richt zich vooral op angst- en rampgedachten. De eerste stap is dat u de koppeling tussen situaties en uw rampgedachten gaat herkennen. De volgende stap is om te leren dat deze rampgedachten vaak niet realistisch zijn. Tot slot leert u om de rampgedachten te vervangen door meer reële gedachten waar u niet angstig van wordt. Een voorbeeld:

U heeft angst- en rampgedachten als u in contact komt met vuil: “Ik word besmet met bacteriën die in dat vuil zitten en ga dood. U gaat onderzoeken hoe realistisch deze gedachte is: hoe groot is de kans dat u doodgaat wanneer u in contact komt met vuil? Tot slot oefent u om de rampgedachte te vervangen met een meer realistische gedachte: “Vuil komt overal voor. Ik vind het niet prettig om vies te worden, maar het is niet gevaarlijk.

Gedragstherapie
De gedragstherapie richt zich vooral op de dwanghandelingen. Het bestaat uit exposure in vivo (blootstelling aan de beangstigende situatie) gevolgd door responspreventie (het stoppen van de dwangreactie).

  • Bij exposure in vivo zoekt u stapsgewijs situaties op die u angstig maken. Meestal begint de therapie met de minst moeilijke situaties (bijvoorbeeld een beetje vuile aarde van dichtbij bekijken). Geleidelijk wordt de oefening uitgebreid (aarde uit de tuin met blote handen aanraken of zonder handen wassen een boterham opeten). U moet zolang mogelijk in zo’n situatie blijven, zodat u kan merken dat uw angst afneemt en de situatie eigenlijk helemaal niet angstwekkend is. Op deze manier dooft de angst geleidelijk uit.
  • Nadat u zich in de angstwekkende situatie heeft begeven heeft u de neiging uw rustgevende dwanghandelingen uit te gaan voeren. Dat wordt eveneens stapsgewijs ‘afgeleerd’. Dit deel van de behandeling heet responspreventie.


Om effect te bereiken moet u veel oefenen. Cognitieve gedragstherapie is dus een vorm van behandeling waarbij uw actieve inzet wordt gevraagd. U moet ook huiswerkopdrachten doen. Een behandeling duurt meestal drie tot zes maanden. Het is zinvol dat u de oefeningen zelf blijft herhalen, eventueel met behulp van een ‘opfrisbijeenkomst’.

Medicijnen
Bij de behandeling van de dwangstoornis worden antidepressiva gebruikt. Dit zijn vooral antidepressiva die werken op het serotoninesysteem van de hersenen, de zogenaamde serotonine heropnameremmers (SSRI’s). Deze medicijnen zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor de behandeling van depressies maar zijn ook effectief bij de behandeling van een dwangstoornis. Bij de dwangstoornis wordt in het algemeen een hogere dosering gebruikt dan bij de depressieve stoornis. De dosering van deze medicijnen moet geleidelijk aan opgebouwd worden. Het gunstige effect treedt na tien tot twaalf weken op. In het algemeen wordt aangeraden de medicijnen langdurig gebruiken. Daarna kunt u eventueel geleidelijk in de loop van maanden de medicijnen verminderen en zo mogelijk afbouwen. Vaak komen klachten terug nadat de medicijnen zijn afgebouwd. Een behandeling met cognitieve gedragstherapie kan deze terugval helpen voorkomen.

Bijwerkingen van medicijnen
Zoals alle medicijnen hebben deze SSRI’s bijwerkingen. De gevoeligheid voor bijwerkingen is per persoon erg verschillend. Er zijn ook mensen die helemaal geen last van bijwerkingen hebben. Behalve toename van angst kunnen, vooral in het begin van de behandeling, ook misselijkheid, duizeligheid, diarree of obstipatie optreden. Gewoonlijk nemen deze bijwerkingen af na enkele dagen tot weken. Langer durende bijwerkingen kunnen zijn: minder zin in seks en zwaarder worden. Wanneer de bijwerkingen hinderlijk en lang aanwezig blijven is te overwegen om over te gaan op een ander medicijn.

Overleg met uw arts als u andere medicijnen of kruiden (bijvoorbeeld St. Janskruid), alcohol of drugs gebruikt. Die kunnen namelijk voor ongewenste bijwerkingen zorgen.

Belangrijk is verder om te weten dat als u ineens stopt met deze medicijnen, u last kan krijgen van onttrekkingsverschijnselen. Bijvoorbeeld duizeligheid, opvliegers, trillen, onrust en een soort van ‘elektrische schokjes’. Stop dus nooit plotseling met uw medicijnen. Overleg eerst met u arts.